Toyota Corolla Cross Bedrijfs- en Servicehandleidingen

Toyota Corolla Cross: Toyota Safety Sense

Toyota Safety Sense bestaat uit de ondersteunende systemen en draagt bij aan een veilige en comfortabele rijervaring:

WAARSCHUWING!

Toyota Safety Sense

Toyota Safety Sense werkt met als uitgangspunt dat de bestuurder veilig rijdt en is ontworpen om te helpen de gevolgen van een aanrijding voor de inzittenden te beperken en de bestuurder te assisteren onder normale rijomstandigheden. Vertrouw niet blindelings op het systeem, aangezien er een grens is aan de mate van nauwkeurigheid bij de herkenning en de ondersteunende mogelijkheden die dit systeem kan bieden. Het is altijd de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de omgeving van de auto in de gaten te houden en veilig te rijden.

Voor een veilig gebruik

  • Vertrouw niet uitsluitend op dit systeem. Het is altijd de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de omgeving van de auto in de gaten te houden en veilig te rijden. Het systeem werkt mogelijk niet in alle situaties en de geboden begeleiding is beperkt. Te veel vertrouwen op dit systeem kan leiden tot een ongeval met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
  • Probeer niet de werking van het systeem te testen, omdat het systeem dan mogelijk niet goed werkt, hetgeen kan leiden tot een ongeval.
  • Als aandacht nodig is bij het uitvoeren van rijhandelingen of er een systeemstoring optreedt, wordt er een waarschuwingsmelding of waarschuwingszoemer geactiveerd.

    Volg de instructies die worden weergegeven als er een waarschuwingsmelding wordt weergegeven.

  • Afhankelijk van geluid van buitenaf, het volume van het audiosysteem, enz. is de waarschuwingszoemer mogelijk moeilijk te horen. Tevens is het, afhankelijk van de wegomstandigheden, mogelijk moeilijk om de werking van het systeem te herkennen.

Wanneer het nodig is om het systeem uit te schakelen

Schakel in de volgende situaties het systeem uit.

Als u dat niet doet, kan doordat het systeem niet goed werkt een ongeval ontstaan met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.

  • Wanneer de auto schuin staat door een te zware belading of een lekke band
  • Tijdens het rijden met extreem hoge snelheden
  • Bij het slepen van een ander voertuig
  • Wanneer de autowordt vervoerd per truck, boot, trein, enz.
  • Wanneer de autowordt opgetakeld en de wielen vrij kunnen draaien
  • Bij het controleren van de auto op een rollenbank, bijvoorbeeld een vermogensbank of een snelheidsmetertester, of bij het balanceren van de wielen op de auto
  • Als sportief met de autowordt gereden of als op onverharde wegen wordt gereden
  • Wassen in een autowasstraat
  • Als een sensor niet goed is uitgelijnd of vervormd doordat de sensor of het gebied eromheen is blootgesteld aan hevige schokken
  • Als er tijdelijk accessoires die een sensor of het licht kunnen hinderen op de auto zijn geplaatst
  • Wanneer er een compact reservewiel of sneeuwkettingen zijn gemonteerd of een bandenreparatieset is gebruikt
  • Als de banden erg versleten zijn of als de bandenspanning te laag is
  • Als er banden in een andere maat dan door de fabrikant voorgeschreven zijn gemonteerd
  • Als er niet stabiel met de auto kan worden gereden ten gevolge van een aanrijding, storing, enz.

Door Toyota Safety Sense gebruikte sensoren

Voor de werking van het systeem wordt gebruikgemaakt van de informatie van verschillende sensoren.

Sensoren die de omgevingsomstandigheden signaleren

Gebruik van de ondersteunende systemen

  1. Radarsensor voor
  2. Camera voor
  3. Radarsensoren opzij achter

WAARSCHUWING!

Voorkomen van storingen in de radarsensoren

Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kan doordat een radarsensor niet goed werkt een ongeval ontstaan met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.

  • Houd de radarsensoren en de afdekkingen ervan altijd schoon.

    Reinig de voorzijde van de radarsensoren of de voor- of achterzijde van de afdekking ervan als ze vuil zijn of als er bijvoorbeeld condens of sneeuw op zit.

    Reinig de radarsensor en de afdekking ervan met een zachte doek zodat het vuil ervan kan worden verwijderd zonder dat er beschadigingen ontstaan.

Gebruik van de ondersteunende systemen

  1. Radarsensor
  2. Afdekking radarsensor
  • Bevestig geen accessoires, (doorzichtige) stickers, aluminium tape, enz. op een radarsensor, de afdekking van een radarsensor of het omliggende gebied.
  • Stel een radarsensor en zijn omgeving niet bloot aan schokken. Laat de auto controleren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als de radarsensor, de grille of de voorbumper is blootgesteld aan een schok.
  • Haal de radarsensoren niet uit elkaar.
  • Wijzig of spuit de radarsensoren en de afdekking ervan niet en laat ze uitsluitend vervangen door originele Toyota-onderdelen.
  • In de volgende situaties moeten de radarsensoren opnieuw worden gekalibreerd. Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor meer informatie.
    • Als een radarsensor is verwijderd en geplaatst, of vervangen
    • Als de voorbumper of de grille is vervangen

Storingen in de camera voor voorkomen

Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kan doordat de camera voor niet goed werkt een ongeval ontstaan met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.

  • Houd de voorruit te allen tijde schoon.
    • Reinig de voorruit als deze vuil is of als er een dun olielaagje, waterdruppels, sneeuw, enz. op zit(ten).
    • Ook als er een ruitencoating op de voorruit is aangebracht, moeten waterdruppels e.d. nog steeds met de ruitenwissers voor worden verwijderd van het gedeelte van de voorruit vóór de camera voor.
    • Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/ reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als de binnenzijde van de voorruit waar de camera voor is geplaatst vuil is.
  • Bevestig geen (doorzichtige) stickers of andere zaken op het gedeelte van de voorruit vóór de camera voor (het grijze gebied in de afbeelding).

Gebruik van de ondersteunende systemen

  1. Ongeveer 4 cm
  2. Ongeveer 4 cm
  • Als de voorruit vóór de camera voor is beslagen of wanneer er condens of ijs op de voorruit zit, gebruik dan de voorruitverwarming om de condens van de voorruit te verwijderen of de voorruit te ontdooien.
  • Vervang het ruitenwisserrubber of het ruitenwisserblad als de ruitenwissers vóór de waterdruppels niet goed kunnen verwijderen van het gedeelte van de voorruit vóór de camera voor.
  • Plak geen ruitfolie op de voorruit.
  • Vervang de voorruit als deze beschadigd is of als er een barst in zit.

    Als de voorruit is vervangen, moet de camera voor opnieuw worden gekalibreerd. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.

  • Zorg ervoor dat er geen vloeistoffen op de camera voor terechtkomen.
  • Voorkom dat er fel licht op de camera voor schijnt.
  • Voorkom dat de lens van de camera voor beschadigd raakt of vuil wordt.

    Zorg er bij het reinigen van de binnenzijde van de voorruit voor dat er geen glasreiniger op de lens van de camera voor terechtkomt. Raak de lens van de camera voor niet aan. Als de lens van de camera voor vuil of beschadigd is, neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.

  • Stel de camera voor niet bloot aan sterke schokken.
  • Wijzig de montagepositie of -richting van de camera voor niet en verwijder de camera niet.
  • Haal de camera voor niet uit elkaar.
  • Wijzig geen onderdelen rond de camera voor, zoals de binnenspiegel of de hemelbekleding.
  • Bevestig geen accessoires die de camera voor kunnen hinderen op de motorkap, de grille of de voorbumper.

    Neem voor meer informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.

  • Zorg er als een surfplank of een ander lang voorwerp op het dak moet worden geplaatst voor dat de camera voor er niet door wordt gehinderd.
  • Wijzig niets aan de koplampen en aan andere verlichting.

Plaats waar de camera voor op de voorruit is bevestigd

Als het systeem signaleert dat de voorruit mogelijk is beslagen, activeert het automatisch de verwarming om het gedeelte van de voorruit bij de camera voor te ontwasemen. Raak bijvoorbeeld bij het wassen van de auto het gedeelte van de voorruit bij de camera voor niet aan voordat de voorruit voldoende is afgekoeld, om brandwonden te voorkomen.

Situaties waarin de sensoren mogelijk niet goedwerken

  • Wanneer de hoogte of de hellingshoek van de auto is gewijzigd door modificaties
  • Wanneer de voorruit vuil, beslagen, gebarsten of beschadigd is
  • Wanneer de omgevingstemperatuur hoog of laag is
  • Wanneer het gedeelte van de voorruit voor de sensor is bedekt met bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode insecten of vuil
  • Onder slechteweersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regenval, mist, sneeuw of een zandstorm
  • Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw of stof wordt opgeworpen door een voorligger, of bij het rijden door een mistbank of rook
  • Wanneer met uitgeschakelde koplampen in het donker wordt gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in een tunnel
  • Wanneer het lampglas van de koplampen vuil is waardoor de koplampen de weg minder goed verlichten
  • Wanneer de koplampen niet goed zijn afgesteld
  • Wanneer een koplamp defect is
  • Wanneer de verlichting van een ander voertuig, de zon of gereflecteerd licht direct in de camera voor schijnt
  • Wanneer de helderheid van het omgevingslicht plotseling verandert
  • Wanneer wordt gereden in de buurt van een televisiezendmast, radiozender of elektriciteitscentrale, een met een radar uitgeruste auto of een andere locatie waar mogelijk sterke radiogolven of elektromagnetische velden aanwezig zijn
  • Wanneer een ruitenwisserblad de camera voor blokkeert
  • Wanneer wordt gereden in de buurt van objecten die radiogolven sterk reflecteren zoals:
    • Tunnels
    • Stalen bruggen
    • Grindwegen
    • Besneeuwde wegen met diepe sporen
    • Muren
    • Vrachtwagencombinaties
    • Putdeksels
    • Vangrails
    • Stalen platen
  • Bij het naderen van een stoep of versmalling
  • Wanneer het te signaleren voertuig smal is, zoals een scootmobiel
  • Wanneer het te signaleren voertuig een platte voor- of achterzijde heeft, zoals een onbeladen vrachtwagen
  • Wanneer het te signaleren voertuig een lage voor- of achterzijde heeft, zoals een oprijwagen

Gebruik van de ondersteunende systemen

  • Wanneer het te signaleren voertuig een extreem grote bodemvrijheid heeft

Gebruik van de ondersteunende systemen

  • Wanneer de lading van het te signaleren voertuig aan de achterzijde uitsteekt
  • Wanneer de buitenzijde van het te signaleren voertuig maar voor een klein deel uit metaal bestaat
  • Wanneer het te signaleren voertuig onregelmatig van vorm is, zoals een tractor of een motorfiets met zijspan
  • Wanneer er slechts weinig ruimte zit tussen uw auto en het te signaleren voertuig
  • Wanneer het te signaleren voertuig naar één kant helt
  • Wanneer het te signaleren voertuig is bedekt met bijvoorbeeld sneeuw of modder
  • Bij het rijden op de volgende soorten wegen:
    • Wegen met scherpe bochten of erg bochtige wegen
    • Wegen met veel hoogteverschillen, zoals korte en steile hellingen en afdalingen
    • Wegen die naar links of rechts hellen
    • Wegen met diepe sporen
    • Wegen met een slecht wegdek
    • Wegen met een golvend of hobbelig wegdek
  • Wanneer er veel of plotseling aan het stuurwiel wordt gedraaid
  • Wanneer de auto van positie blijft wisselen op de rijstrook
  • Wanneer aan dit systeem gerelateerde onderdelen en/of bijvoorbeeld onderdelen van het remsysteem bijvoorbeeld zeer heet of nat zijn.
  • Wanneer de wielen niet goed zijn uitgelijnd
  • Wanneer er weinig grip op het wegdek is, bijvoorbeeld doordat dit is bedekt met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of grind.
  • Wanneer de koers van de auto afwijkt van de vorm van de bocht
  • Wanneer de rijsnelheid bij het ingaan van de bocht zeer hoog is
  • Bij het in- of uitrijden van bijvoorbeeld een parkeerterrein, garage of autolift.
  • Bij het rijden op een parkeerterrein
  • Wanneer uw auto bij het rijden geraakt kan worden door bijvoorbeeld lang gras, takken of een scherm.
  • Als wordt gereden terwijl het hard waait

Situaties waarin de rijstrook mogelijk niet wordt gesignaleerd

  • Wanneer de rijstrook zeer smal of breed is
  • Onmiddellijk na het wisselen van rijstrook of het oversteken van een kruising
  • Bij het rijden op een tijdelijke rijstrook, bijvoorbeeld bij wegwerkzaamheden
  • Wanneer op rijstrookmarkeringen lijkende structuren, patronen of schaduwen worden gesignaleerd
  • Wanneer de rijstrookmarkeringen slecht zichtbaar zijn of bij het rijden op een nat wegdek
  • Wanneer de rijstrookmarkering op een stoeprand is aangebracht
  • Bij het rijden over een lichtgekleurd en reflecterend wegoppervlak, zoals beton

Situaties waarin bepaalde functies of alle functies van het systeem niet werken

  • Wanneer een storing is gesignaleerd in dit systeem of een gerelateerd systeem zoals het remsysteem of de stuurinrichting
  • Wanneer de VSC, de TRC of een ander veiligheidssysteem in werking is
  • Wanneer de VSC, de TRC of een ander veiligheidssysteem is uitgeschakeld

Veranderingen in het werkingsgeluid van de remmen en de pedaalrespons

  • Na het remmen kan een geluid van de remmen hoorbaar zijn en kan de respons van het rempedaal veranderen. Dit duidt echter niet op een storing.
  • Wanneer het systeem in werking is, kan het rempedaal harder aanvoelen dan normaal of enigszins wegzakken.

    In beide situaties kan het rempedaal dieper worden ingetrapt. Trap het rempedaal indien nodig dieper in.

    ALS NACHSTES LESEN:

     PCS (Pre-Crash Safety-systeem)

    Het Pre-Crash Safety-systeem gebruikt sensoren om objecten te signaleren binnen de koers van de auto. Wanneer het systeem oordeelt dat de kans op een frontale aanrijding met een signaleerbaar object

     Werkingsvoorwaarden voor elke functie van het Pre-Crash Safety-systeem

    Het Pre-Crash Safety-systeem wordt ingeschakeld en het systeem oordeelt dat de kans op een frontale aanrijding met een obstakel groot is. In de volgende situaties werkt het systeem echter niet: Al

     LTA (Lane Tracing Assist)

    LTA-functies Deze functie werkt op wegen met duidelijke belijning als het Dynamic Radar Cruise Control-systeem is ingeschakeld. Met behulp van de camera voor en de radarsensor worden de rijstro

    MEHR ANZEIGEN:

     Smart entry-systeem met startknop

    De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de elektronische sleutel bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben. Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren (auto's met instapfunctie) Vergrendelen en ontgrendelen van de ac

     Veiligheidsgordels

    Controleer voordat uwegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. WAARSCHUWING! Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij plotseling remmen, plotseling uitwijken of een ongeval te beperken. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan dodelij

    © 2022-2025 Copyright nl.tcorollacross.com